Het noordoostelijk gedeelte van Waasmunster wordt landschappelijk beheerst door de cuestarug. De eolische dekzandlaag, die de Boomse klei bedekt, is er gemiddeld twee tot drie meter dik. Tussen beide lagen kunnen plaatselijk nog niet weggeérodeerde restanten van de zanden van Kattendijk voor­komen. Het eerder hobbelig microreliëf, waarvan de hoogste punten meer dan 36 meter boven het zeeniveau uitsteken, wordt veroorzaakt door plaatselijke verstuivingen en uitwaaiingen van de pleistocene dekzanden. De vorming van deze landduintjes situeert zich juist voor de definitieve opwarming van het klimaat na de laatste ijstijd; men noemt deze koude periode tussen 13000 en 10000 jaar geleden het “tardiglaciaal”. Lage temperaturen lieten slechts een schrale plantengroei toe zodat het bodemoppervlak maar gedeeltelijk tegen erosie beschermd was en het losliggend dekzand tot landduintjes en stuiïzandruggen opge­waaid werd. Door latere erosie en menselijke ingrepen is het oorspronkelijk relief van deze landduintjes thans afgezwakt tot een hobbelig en ondulerend microreliëf.

Het eiken-berkenbos was de natuurlijke plantengroei op dergelijke zondige bodems. Sinds het begin van de middeleeuwen echter werd dit “oerwoud’ stelselmatig gerooid en vervangen door akkers. De voorraad aan minerale voedselbestanddelen in de bodem raakte echter vlug uitgeput zodat deze akkers reeds na enkele jaren degradeerden tot een graasterritorium voor het vee. Door regelmatige begrazing kon het oorspronkelijk bos niet regenereren en ontwikkelde er zich een typische heidevegetatie. Dit heidelandschap bleef intact tot in de 19de eeuw en werd toen systematisch door de aanplanting van naaldbomen vervangen.

Struikheide (calluna vulgaris) en brem (cytisus scoparius) behoren thans tot de relictvegetatie van de voormalige Waasmunsterse heide, maar bij ontstentenis aan een doeltreffend beheer lopen ook deze plantesoorten het gevaar in de nabije toekomst uit het vegetatiebeeld te verdwijnen. Dan zullen er als aanknopingspunten met het vroegere heidelandschap alleen maar de namen van gehuchten, straten en herbergen overblijven!

De heide werd dus in de loop van de 19de en in het begin van de 20ste eeuw stelselmatig door aanplantingen van naaldhout vervangen. De industriële omwenteling induceerde immers een forse bevolkingstoename, waardoor de vraag naar snel groeiend brandhout toenam. Ook de ontluikende mijnbouw had nood aan hout ter onderstutting van de mijngangen. Omdcn naaldbomen omwille van vegetatieve en economische motieven steeds dicht bij elkaar geplant worden en de afgevallen naalden de zuurtegraad van de bodem verhogen, is de onderbegroeiing in naaldhoutbossen nagenoeg onbestaande. De Amerikaanse vogelkers (prunus serotina) is tegen deze benarde standplaatsfactoren bestand en werd vooral ter bescherming van het klein wild in de struiketage geduld. De crisis in de mijnbouw heeft de belangstelling voor het naaldhout doen afnemen zodat er de jongste jaren op gerooide percelen naaldhout steeds vaker loofbomen aangeplant worden. Deze evolutie is alleen maar toe te juichen, omdat op deze wijze de natuurlijke plantengroei, nl. het eiken-berkenbos, enigszins de kans krijgt om zich te herstellen. De bossen van Waasmunster zijn in de herfstmaanden een waar paradijs voor liefhebbers van paddestoelen en zwammen.